Feitelijk is ons ego helemaal geen constante factor maar word dat wat we dan ego noemen elk moment dat je er notie van neemt gecreëerd. (In de taal gebruiken we het woord ik of jij enz om de act van notie nemen aan te duiden maar feitelijk is er alleen notie….) De verbindende factor van identiteit is de herinnering in mij dat ik ben. Ego is dus fabricage, een mentaal ding wat met de aandacht op dat moment word gecreëerd en direct weer verdwijnt (ver-niet-igd) zodra de aandacht zich richt op wat dan ook in de wereld…

De wereld is in die zin ook een continue ontstaan en vergaan van beelden of noties in mij. Dat wat zich voordoet is vormgegeven nu in de moedersubstantie wat we dan materie noemen.

Er is dus ook werkelijk geen probleem met iets of iemand want wat kan dan een probleem hebben als het ontstaat en direct weer verdwijnt? De gedachte aan een probleem is alleen dat, de verwijzing is naar een notie (of als je wil object) welke op het moment van dit denken al weer is verdwenen. Als ik er weer aan denk of het voor de geest haal is het dus ook precies dat: een mentaal object, iets wat alleen in mijn gewaar zijn zich voordoet.

Waarachtig leven is het bewust zijn van dit gegeven. Er is zoiets wat we wereld noemen. Wat de wereld in essentie is kunnen we niet weten want wij weten alleen van de representatie ervan in ons. Tegelijkertijd zijn wij iets gewaar en dat kan alleen als er een verbinding tussen ‘mij’ en ‘dat’ bestaat. De grote grap is alleen dat dit alles illusie is: dat moet om gewaar te kunnen zijn maar je tegelijkertijd weet dat ‘ik’ en ‘dat’ precies hetzelfde zijn in essentie en dus is daarmee aangetoond dat de finale uitspraak in de Advaita vedanta precies is zoals ze zich voordoet: geen twee