Het hele bestaan is feitelijk niets anders dan het opkomen, tijdelijk verblijven en verdwijnen van fenomenen ofwel gebeurtenissen.
De reden waardoor de mens zichzelf ervaart als bestendig (iets wat de meeste dieren en zeker objecten niet ‘hebben’) is gelegen in het feit dat er zoiets als geheugen bestaat. Wat is dat geheugen? Wat wij er van weten is dat het geheugen de eigenschap van het vasthouden van vormen kent in een niet-fysieke manier. Wat is dat geheugen eigenlijk voor fenomeen? Wat wij er van weten is dat het oproepen van zaken uit het geheugen het momentele bewustzijn in zijn geheel vult op een dusdanige manier dat er op dat specifieke moment aandacht is voor iets anders dan het momentele zintuigelijke. Met andere woorden: geheugen is net als de zintuigen een input voor het theater wat we bewustzijn noemen.
Er is iets geks aan de hand met dat theater van het bewustzijn; het is er namelijk alleen daar wanneer er momenteel gewaarzijn in de vorm van zintuigelijke waarneming of oproep van herinneringen is. Met andere woorden: ‘het theater van bewustzijn’ lost op, op het moment dat alle input stopt. Het is niet een blijvend podium wat klaar staat voor elk willekeurig fenomeen wat zich aandient.
Wanneer jij en ik wakker zijn of slapen in de droomtoestand is het theater daar maar wanneer wij over gaan in de droomloze slaap (waarvan wij dus zelf geen bewijzen hebben) verdwijnt het theater ook.
Wij zijn er dus NIET in de droomloze slaap als fenomeen! Maar toch zijn wij vanwege het feit dat we weten dat we zojuist, niet als fenomeen, maar wel al zodanig aanwezig waren!! Wat is daar aan de hand?
Vanwege dit feit (dat wij gewaar zijn te bestaan zonder daarvoor input nodig te hebben) wordt in ons Zelf de aanname gedaan dat ‘het theater van bewustzijn’ oftewel het gemanifesteerde universum, een constante is. Het cruciale punt hierbij is dat wij daar geen bewijzen voor hebben! Het enige ‘bewijs’ wat er is, is de wetenschap ‘er te zijn’.
De conclusie die hieruit getrokken kan worden is dat het enige aanvaardbare en altijd reëele ‘iets’ mijn ‘daarzijn’ is. Daarzijn moet hier dan wel met hele ruime haakjes worden opgevat aangezien er in die ‘toestand’ überhaupt geen sprake meer is van tijd en ruimte, noch een hier of daar.
Deze ‘toestand’ (die geen toestand is aangezien er niets is) is de zuiver metafysische aanduiding van Zijn, ook hier schieten woorden tekort omdat ze gewoonweg niet ‘iets dergelijks’ kunnen aanduiden.
Uiteindelijk blijken jij en ik dus helemaal geen object in de fysieke zin van het woord te zijn. Dat wat jij en ik zijn kan hooguit aangeduid worden met namen en woorden die geen recht doen aan datgeen ze naar verwijzen. Of om in de mooie woorden van Rumi te spreken:
“Stilte is de taal van God, de rest is slechte vertaling”