De grap met ons gevoel een persoon te zijn is dat we in die manier van zelf bepaling onszelf opvatten als een soort bal die op de oceaan drijft en met alle winden en golven meedrijft. (Ondanks het idee dat wij hebben een vrije wil te bezitten)
Wanneer het besef indaalt dat wat ik ben onveranderlijk altijd datgeen is wat dit alles in elk mogelijk denkbare of ervaarbare staat opvangt of ondergaat, (zonder daar deel van te nemen!) komt de realisatie dat jij dat alles bent, dat jij drijft en tegelijkertijd datgene bent waarin drijven gebeurt. Dat jij nooit vergaat terwijl het lichaam dat wel doet, dat jij je realiseert dat het nooit anders heeft kunnen zijn dan dit want alleen als dit ben ik me bewust van mezelf. Dit bewustzijn van zelf is nu als het ware omgedraaid, je bent niet meer een naamloos poppetje wat zichzelf krampachtig probeert te definiëren en benoemen, maar je bent je bewust dat wat je bent alles is wat elke mogelijke staat van zijn kan ervaren, maar zelf statenloos is. Dat de kosmische grap nu juist ligt in de realisatie een zijnde te zijn zonder te bestaan.
Elke gedachte is als een roofvogel zwevend boven zijn prooi. Zolang er zweven is, is de roofvogel en zijn prooi daar maar wanneer de roofvogel de prooi te pakken heeft en deze opeet is de ervaring weg. Zo is het net zo met ons ego of persoon: zolang de aandacht gericht is op objecten is er de illusie een (objectief) iemand te zijn maar wanneer het denken als zodanig wordt gezien ontstaat daar de realisatie dat de gedachte is waargenomen. En wanneer je verder durft te kijken naar de objectieve individualiteit zal je zien dat deze uit gedachten en gevoelens bestaat en dat daar als het ware een strikje omheen is gedaan waaraan een label met een naam hangt.
Zo zal je dus tot de ontdekking komen dat wat je bent alleen maar een bundel ervaring is. Een pakketje staten (van ervaring) van bundels gemoed (die dus op hun beurt weer uit gedachten en gevoelens bestaan) die op zichzelf geen reden van bestaan hebben.